FAQ

Filter vragen

Geen vragen gevonden, wis hier alle filters

Het invetten van flenzen/schroefdraden beïnvloedt de IP-graad van de behuizing en beschermt tegen corrosie. Bovendien zorgt het ervoor dat wartels makkelijker gedemonteerd kunnen worden.
Het invetten kan dus beschouwd worden als een regel van goed vakmanschap voor Exd-toepassingen.

Indien het soort vet niet wordt voorgeschreven door de fabrikant, is het de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de juiste selectie te maken. Elk niet-hardend (vlammenweg moet vrij blijven!), solventvrij en niet-corrosief vet kan in aanmerking komen.

Bij de montage van uw Exd behuizing dient u de flenzen te checken op beschadigingen en ze zorgvuldig te reinigen. Vervolgens vet u de flenzen in (film is voldoende) en kan u de kast sluiten.
Indien de behuizing later geopend wordt, moet dit proces opnieuw doorlopen worden.

Apparaten met beschermingswijze Ex e zijn traditioneel geschikt voor installatie in zone 1. Door de introductie van Equipment Protection Levels (EPL) kwam een einde aan de ‘harde link’ tussen de gekozen beschermingswijze en de zone waarin het apparaat geïnstalleerd mag worden. Als gevolg werd de vertrouwde beschermingswijze Exe opgesplitst in Ex eb (EPL Gb en de feitelijke opvolger van Ex e) en Ex ec (EPL Gc). De beschermingswijze Ex ec is op zijn beurt de feitelijke opvolger van Ex nA volgens de EN 60079-15.

Een zelfde redenering kan gemaakt worden voor andere beschermingswijzen, waarbij vaak ook nog een variante voor zone 0 mogelijk is: Ex da (Ga), Ex db (Gb) en Ex dc (Gc)

EPL Ga = geschikt voor zone 0 = zeer hoog beschermingsniveau
EPL Gb = geschikt voor zone 1 = hoog beschermingsniveau
EPL Gc = geschikt voor zone 2 = normaal beschermingsniveau

Voor verdere informatie verwijzen wij graag naar hoofdstuk XIX in onze opleiding ‘Richtlijn 2014/34/EU – ATEX114’.

Ex h is de beschermingswijze voor niet-elektrisch materiaal bestemd voor gebruik in een explosiegevaarlijke omgeving.

Deze beschermingswijze is op 12/08/2016 in voege getreden en wordt beschreven in de EN ISO 80079-36 en de EN ISO 80079-37.

Deze normen vormen de vervangers van de ‘oude’ EN 13463-reeks van normen:

  • EN 13463-1:2009              basis methode
  • EN 13463-2:2004              Ex fr - beperkt ademende behuizing
  • EN 13463-3:2005              Ex d (enkel niet-elektrisch!)
  • EN 13463-5:2011              Ex c - constructieve veiligheid
  • EN 13463-6:2005              Ex b - bewaking van de ontstekingsbronnen
  • EN 13463-8:2003              Ex k - vloeistofvulling

Nadat eerder op 12/10/2018 de Ex fr en Ex d ingetrokken werden, kwam op 31/10/2019 ook een einde aan het wettelijk vermoeden van conformiteit van Ex c, Ex b en Ex k.

Een praktisch gevolg hiervan is dat een niet-elektrisch apparaat nu steeds gemarkeerd zal worden met Ex h (op het kenplaatje) en dat men enkel na raadpleging van de manual kan weten of men te maken heeft met Ex c, Ex b of Ex k.

Ja, indien voldaan wordt aan alle onderstaande voorwaarden (EN 60079-0, Annex A):

  • De mogelijkheid staat vermeld in het certificaat van de wartel.
  • De gebruiker zorgt zelf voor een bijkomende externe trekontlasting.
  • De wapening wordt geaard door deze te verbinden met PE-lat of -klem (in de kast).

En uiteraard niet te vergeten: 

  • De eindklant aanvaardt deze oplossing!

Wartels enkele klemming in ons gamma: EBU, GPEM

Een typisch voorbeeld van zo'n schijnbaar verwarrende markering is een "Exi-klemmenkast".

Op het label van een klemmenkast met intrinsiekveilige kringen zal de beschermingswijze Ex ia vermeld worden.
De typische blauwe Ex-wartel is echter met EPL Gb gemarkeerd, waardoor ook de kast als geheel slechts EPL Gb kan gemarkeerd worden (zwakste schakel).

Ook de beperking op de grootte van kunststof tagplaten voor EPL Ga is zodanig streng (max. 400mm² voor gasgroep IIC) dat men bij gebruik van een tagplaat doorgaans slechts EPL Gb voor het geheel kan markeren.

De uiteindelijke classificatie op het Ex-label van een kast met intrinsiekveilige kringen wordt bijgevolg:

Ex II 2 G Ex ia IIC T6 Gb

De meest toegepaste beschermingswijze voor toestellen voor gebruik in stofexplosiegevaarlijke ruimtes is Ex t. 

Zoals de titel van de norm EN 60079-31 ‘bescherming door omhulsel’  doet vermoeden is deze beschermingswijze gekoppeld aan de IP-graad van de behuizing.

De minimum vereiste IP-graad is afhankelijk van de zone en het soort van stof.

Level of Protection Group IIIC Group IIIB Group IIIA
"ta" IP6X IP6X IP6X
"tb" IP6X IP6X IP5X
"tc" IP6X IP5X IP5X

De indeling in stofexplosiegroepen is gebaseerd op de grootte en de elektrische geleidbaarheid van het explosief stof (geleidend = weerstand kleiner of gelijk aan 10³ Ohm.m). Alles wat groter is dan 500µm, zit in groep IIIA. Kleinere niet-geleidende deeltjes, worden onderverdeeld in groep IIIB terwijl de kleinere deeltjes die bovendien geleidend zijn in groep IIIC terecht komen.

Voor een Ex t toestel bestemd voor gebruik in een stofzone 21 is minimum IP6X vereist, m.u.v. IIIA waarvoor IP5X volstaat. 

Een IP5X-toestel kan ingezet worden in zone 22, behalve wanneer we te maken hebben met geleidend stof (IIIC).

De EN/IEC 60079-0 en EN/IEC 60079-14 leggen eisen op om ontstekingen, veroorzaakt door elektro-statische ladingen van externe niet-metalen onderdelen van elektrische apparaten, te vermijden.
Denk hierbij aan tagplaten, beschermfolies, verf, kabelgoten met kunststof afdekking, kunststof montageplaten,...

In GAS zones gelden volgende voorschriften:

a) De meest voor de hand liggende keuze is te opteren voor een kunststof met een verminderde oppervlakteweerstand, waarbij de grens ligt op 1 GOhm gemeten bij 50% ± 5% relatieve vochtigheid, of ≤ 100GOhm gemeten bij 30% ± 5% relatieve vochtigheid.

b) Een andere manier is een beperking van de maximale oppervlakte in functie van de zone en gasgroep (tabel 7 van artikel 7.4 EN/IEC 60079-0, waarden uitgedrukt in mm²):

Equipment Protection Level Group IIA Group IIB Group IIC
EPL Ga 5000 2500 400
EPL Gb 10000 10000 2000
EPL Gc 10000 10000 2000

De waarden in bovenstaande tabel mogen vermenigvuldigd worden met een factor 4 indien de omringende omgeving van het niet-metalen onderdeel te beschouwen is als een ‘geleidend en geaard frame’.

Wanneer het externe van het elektrisch apparaat bestaat uit verschillende niet-metalen onderdelen, mag ieder van deze delen onafhankelijk beoordeeld worden op basis van tabel 5, op voorwaarde dat deze delen elk omringd zijn door een ‘geleidend en geaard frame’.

Indien het om lange smalle niet-metalen delen gaat, wordt niet de oppervlakte maar de diameter of breedte beperkt (tabel 8 van artikel 7.4 EN/IEC 60079-0, waarden uitgedrukt in mm):

Equipment Protection Level Group IIA Group IIB Group IIC
EPL Ga 3 3 1
EPL Gb 30 30 20
EPL Gc 30 30 20


c) In het geval van een niet-metalen film (verf, folie,...) op een metalen ondergrond moet de doorslagspanning ≤4 kVDC of geldt er een beperking op de dikte van de film (tabel 9 van artikel 7.4 EN/IEC 60079-0, waarden uitgedrukt in mm):

Equipment Protection Level Group IIA Group IIB Group IIC
EPL Ga 2 2 0,2
EPL Gb 2 2 0,2
EPL Gc 2 2 0,2

d) Door het aanbrengen van een geleidende/dissipatieve coating op de niet-metalen delen. Het certificaat krijgt een "X" achteraan en de instructies bevatten informatie i.v.m. de duurzaamheid van deze coating.

e) Voor vaste opstellingen kan een elektrisch apparaat met externe niet-metalen onderdelen, dat niet voldoet aan één van bovenstaande oplossingen, enkel geleverd worden met een certificaat met een ‘X’ achteraan. Een bijhorende waarschuwingsplaat verwittigt de gebruiker over de risico’s van het apparaat in kwestie. Praktisch wil dit zeggen dat de verantwoordelijkheid verlegd wordt van de fabrikant naar de gebruiker. Deze laatste moet er immers voor zorgen dat dit (beperkt inzetbare) apparaat enkel geïnstalleerd wordt waar geen gevaar is voor ontsteking door elektro-statische (ont)ladingen en dit bij normaal gebruik, reiniging, ….

f) Apparaten, met voedingskabel, bedoeld om verplaatst te worden tijdens gebruik en beschermd met een geleidende/dissipatieve guard, worden met een "X" gemarkeerd. De instructies bevatten informatie naar de gebruiker toe om het risico op statische ontlading te minimaliseren.

g) Effectief testen dat de maximale ontlading onder de grenzen van tabel 10  (artikel 7.4 EN/IEC 60079-0) valt.

Maximum acceptable transferred charge
nC
Group I
equipment
Group II equipment
Equipment
Protection
Level
Group IIA Group IIB Group IIC
60 EPL Ga 60 25 10
EPL Gb 60 25 10
EPL Gc 60 25 10
Note: The limits ensure that incendive discharges do not occur.


In DUST zones gelden volgende voorschriften:

Kunststof met een oppervlakte > 500mm² op een geleidende ondergrond moet één van volgende eigenschappen hebben.

a) De meest voor de hand liggende keuze is te opteren voor een kunststof met een verminderde oppervlakteweerstand, waarbij de grens ligt op 1 GOhm gemeten bij 50% ± 5% relatieve vochtigheid, of ≤ 100GOhm gemeten bij 30% ± 5% relatieve vochtigheid.

b) Een doorslagspanning ≤4 kVDC.

c) Dikte van het niet-metalen materiaal is groter of gelijk aan 8mm.

d) Voor vaste opstellingen (dus géén mobiele) kan een elektrisch apparaat met externe niet-metalen onderdelen, dat niet voldoet aan één van bovenstaande oplossingen, enkel geleverd worden met een certificaat met een ‘X’ achteraan. Een bijhorende waarschuwingsplaat verwittigt de gebruiker over de risico’s van het apparaat in kwestie. Praktisch wil dit zeggen dat de verantwoordelijkheid verlegd wordt van de fabrikant naar de gebruiker. Deze laatste moet er immers voor zorgen dat dit (beperkt inzetbare) apparaat enkel geïnstalleerd wordt waar geen gevaar is voor ontsteking door elektro-statische (ont)ladingen en dit bij normaal gebruik, reiniging, ….

Om een Ex-product conform op de EU markt te brengen, moet een fabrikant de conformiteitsprocedures volgen, beschreven in de ATEX114 richtlijn.

De meest voorkomende is het behalen van een certificaat van EU-typeonderzoek in combinatie met productiekwaliteitsborging, beiden afgeleverd door een aangemelde instantie (Notified Body). Deze combinatie is inzetbaar voor alle categorieën. Het certificaat van EU-typeonderzoek is wat velen bedoelen als zij refereren naar  “een/het ATEX certificaat”.

Nadat de fabrikant de EU-conformiteitsverklaring heeft opgesteld en de bijhorende CE-markering heeft aangebracht kan het product conform op de markt gebracht worden. Het CE-teken wordt gevolgd door het nummer van de NoBo die verantwoordelijk is voor de controle van de productiefase (= productiekwaliteitsborging) en niet door deze die het certificaat heeft afgeleverd voor het prototype (= EU-typeonderzoek).

Alternatief kan er voor producten van categorie 2 en 3 gekozen worden voor een productkwaliteitsborging i.p.v. productiekwaliteitsborging in combinatie met certificaat van EU-typeonderzoek.

Een andere procedure is de interne fabricagecontrole, beter bekend als “zelfcertificatie”. Deze is enkel toegestaan voor producten van categorie 3 en niet-elektrische apparaten van categorie 2. Er wordt in dit geval geen certificaat van EU-typeonderzoek behaald. De fabrikant stelt enkel een EU-conformiteitsverklaring op en verklaart hiermee dat het betreffende product voldoet aan de eisen van de ATEX114 richtlijn. In dit geval kan/mag het CE-teken om logische redenen niet gevolgd worden door een nummer van een NoBo. Uiteraard kan een fabrikant met producten met hogervermelde categorieën steeds vrijwillig opteren om zijn product door een onafhankelijke derde (in de praktijk meestal een NoBo) te laten testen.  Het afgeleverde certificaat draagt de naam typeonderzoek om verwarring te vermijden met een EU-typeonderzoek.

Tenslotte dient voor de volledigheid vermeld te worden dat voor alle categorieën een Eenheidskeuring steeds mogelijk is.

Opgelet: niet alle NoBo’s zijn gemachtigd om al deze verschillende certificaten af te leveren (NANDO database).

Voor gedetailleerde informatie verwijzen wij graag naar onze training ‘Gevorderden ATEX114’.

Kunststof ATEX kabelwartels worden ontwikkeld voor gebruik in explosiegevaarlijke omgevingen met beveiligingstype "e" volgens EN 60079-0 en EN 60079-7.
Exe gecertificeerde wartels voldoen aan de eisen van EN 60079-0 met betrekking tot slagvastheid, minimum IP54, veroudering, UV resistentie, ... 

Voor Exi wartels volgens EN 60079-11 zijn de eisen minder streng (minimum IP20, antistatisch voor zone 0, visuele aanduiding dat het om Exi gaat, ...)

Voor Exi-circuits is er een blauwe Exe gecertificeerde variant beschikbaar. Dit maakt het voor de gebruiker makkellijk om snel Exi-kringen te herkennen.

De "normale" omgevingstemperatuur is per definitie -20°C tot +40°C.
Bij elektrisch materiaal dat ontworpen is voor gebruik in normale omgevingstemperatuur is er dus geen markering vereist.

Indien echter de toegestane omgevingstemperatuur afwijkt, dient dit gemarkeerd te zijn op het materiaal. Het kan hier zowel om een verruiming als een verenging van het temperatuurbereik gaan.

bijvoorbeeld:
-5°C ≤ Ta ≤ +45°C
-30°C ≤ Tamb ≤ +80°C

Alternatief aan het markeren op het materiaal zelf, kan er ook geopteerd worden om achteraan het certificaatnummer "X" toe te voegen. Deze verwijst dan naar specifieke gebruiksinstructies, terug te vinden in het certificaat.

Voor elektrisch materiaal dat in verbinding zal staan met een externe warmte- of koudebron (tank, pijpleiding, ...), dient ook het bereik van deze warmte- of koudebron gespecificeerd te zijn in certificaat en handleiding. Hier spreken we dan van "procestemperatuur".

Soms worden er wartels aangekocht zonder dat men de correcte diameter van de kabel kent. Het kan dan gebeuren dat de gekozen wartel te groot is.

De norm EN 60079-14 is hier zeer duidelijk over: 
U dient steeds de wartel te selecteren die overeenkomt met de kabeldiameter.
Wat u in dat geval dus zeker NIET mag doen is de kabel dikker maken door hem te omwikkelen met isolatietape of gebruik te maken van krimpgaine.

Onze wartels EBU en KBAU hebben een zeer groot klembereik. Bovenstaand probleem zal zich bijgevolg niet snel voordoen.

De termen "breather" en "drain" worden vaak door elkaar gebruikt. Het zijn echter geen synoniemen.

Een breather (ontluchter) laat beperkte luchtcirculatie in de behuizing toe. Hiermee wordt condensvorming binnenin vermeden.
Bovendien vangt een breather luchtdrukverschillen op tijdens opwarmen (dag) en afkoelen (nacht) van de behuizing.
De breather kan op gelijk welke zijde geplaatst worden.

Een drain (afvoer) laat, naast de breather functie, toe dat vocht vanuit de behuizing effectief afgevoerd wordt. Deze zal dan ook steeds op de onderzijde van de behuizing geplaatst worden.

Als algemene regel kan men stellen dat u steeds advies dient in te winnen bij de fabrikant alvorens de aanpassingen uit te voeren. Deze kan dan de correcte manier van werken bepalen.

In een eenvoudige Exe klemmenkast kan u onder bepaalde voorwaarden klemmen bijplaatsen. 
De multicore zou bijvoorbeeld 2 aders meer kunnen hebben dan voorzien. Aangezien aders nooit los mogen blijven in Exe toepassingen moeten deze afgelegd worden op de aarding of op klemmen.
In deze situatie zou u dus kunnen besluiten om 2 klemmen bij te plaatsen. U moet dan rekening houden met volgende voorwaarden:

  • fysiek moet er voldoende ruimte zijn (warmtehuishouding)
  • respecteren van kruip- en luchtwegen
  • bij voorkeur identieke klemmen met een eigen ATEX certificaat
  • de nieuwe configuratie (aantal aansluitingen / sectie / stroom) moet nog steeds binnen de limieten van het certificaat vallen.

Andere componenten (zekeringsklemmen, automaten, drukknoppen, ...) toevoegen is uit den boze, zelfs indien deze componenten een eigen ATEX certificaat hebben.

Zelf extra boringen maken of bestaande boringen vergroten staan wij niet toe. In onze glasvezelversterkte polyester behuizing kan immers niet eenvoudig geboord worden. Boringen worden gefreesd om te vermijden dat de wand scheurt. Vervolgens wordt de schroefdraad gesneden met een draadkam.
Bovendien verdelen wij boringen steeds netjes over de beschikbare oppervlakte van de kastwand. Bij het maken van een extra boring moet er dus op gelet worden dat er voldoende materiaal overblijft.

Lees er ook onze faq ivm herstelling en onderhoud op na.

Naast vergissingen ivm het correcte gebruik, bestaat er rond dit onderwerp vaak ook spraakverwarring.

Ysebaert maakt het onderscheid tussen:

  • Stop of plug : Dit is een volwaardige Exe afdichting met een eigen ATEX certificaat.
     plug
  • Blinddop : Deze dient gecombineerd te worden met de Exe wartel waartoe hij behoort.
     blindplug

Belangrijk bij deze laatste soort, is dat een blinddopje enkel ATEX gecertificeerd is in combinatie met een specifieke Exe wartel. U mag dus geen blinddop van merk A combineren met een wartel van merk B.
Daarom zal u blinddopjes op onze website enkel terugvinden als accessoire bij de wartels.

Een andere veel voorkomende misvatting is dat het gele kapje dat bij levering in onze Exe wartels zit, de wartel geschikt zou maken om als stop te gebruiken. Dit is absoluut niet het geval. Dit kapje is enkel een bescherming tegen vuil en dient verwijderd te worden bij installatie.

gland with yellow protection cap

Volgens norm EN 60079-14:2014 (installatie) is dit toegestaan bij inachtname van een aantal voorwaarden:

  • alle markeringen moeten leesbaar blijven
  • het eventuele effect van de schildering op de temperatuurklasse moet onderzocht worden
  • statisch opladen moet steeds vermeden worden (zie ook "Welke kunststoffen mag je gebruiken in functie van de verschillende zones en aanwezige gassen?")
  • "flameproof joints" (flenzen, schroefdraden) mogen niet geschilderd worden

De definitie van simple apparatus is terug te vinden in de geharmoniseerde Europese norm EN 60079-11 artikel 5.7 (= intrinsiekveilig materiaal).

Voorbeelden (enkel en alleen gebruikt in intrinsiekveilige kringen) :

  • schakelaars
  • klemmenkasten (*)
  • weerstanden
  • thermokoppels

Deze norm heeft enkel betrekking op elektrisch materiaal. Deze simple apparatus zijn uitgesloten van de RL 2014/34/EU omdat ze géén eigen bron van ontsteking hebben. Bijgevolg moeten zij de conformiteitsprocedures niet doorlopen en dus ook niet gemarkeerd worden volgens deze laatste RL.

Opgelet, dit wil niet automatisch zeggen dat ieder simple apparatus geschikt is voor iedere toepassing van de gebruiker. Zo moeten bv. kunststof behuizingen van categorie 1G anti-statisch zijn. De gebruiker moet dus zelf uitmaken (risico analyse van de potentiële ontstekingsbronnen) of de simple apparatus al dan niet geschikt is voor zijn/haar toepassing.

Omdat niet iedere gebruiker beschikt over de nodige technische competentie, zijn gecertificeerde klemmenkasten vaak de beste oplossing !
(*) Dit wordt eveneens bevestigd door een aanvulling in de laatste editie van EN/IEC 60079-14 (2013) (cfr. FAQ "Mag een gebruiker voor een eenvoudige Exi klemmenkast een standaard behuizing nemen?").

Een zelfde redenering moet gevolgd worden voor niet-elektrische simple apparatus (plastic container, buis, stoel, …). Er bestaat echter geen definitie voor niet-elektrische simple apparatus, en ieder geval moet dan ook door de gebruiker afzonderlijk bekeken worden. Wat men in feite doet is het probleem doorschuiven van de economische naar de sociale richtlijn. In geval van discussie hakt de ATEX Standing Committee de knoop door, zoals gebeurd is met de door menselijke kracht bediende kleppen.

Als algemene regel kan men stellen dat u steeds advies dient in te winnen bij de fabrikant alvorens de aanpassingen uit te voeren. Deze kan dan de correcte manier van werken bepalen.

Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen een simpele vervanging en een substantiële wijziging.

Praktisch voorbeeld: u mag in een Exd gecertificeerde behuizing een kapotte zekering of automaat vervangen door een nieuwe, op voorwaarde dat deze dezelfde waarden heeft. Het spreekt voor zich dat u een automaat van 6A niet zomaar mag vervangen door één van 16A.

In het laatste geval betreft het een wijziging en zal de fabrikant nagaan of de certificatie nog geldig is en of er nog andere aanpassingen nodig zijn. Hij zal het technisch dossier moeten wijzigen en mogelijk een nieuw Ex-label voorzien.

Het is niet toegestaan om materiaal bij te plaatsen in een Exd behuizing. Zulk een substantiële wijziging dient steeds via de fabrikant te gaan.

Zelf extra boringen maken of bestaande boringen vergroten is niet toegestaan. 

Lees er ook onze faq ivm herstelling en onderhoud op na.

In Exe toepassingen is het in praktijk nagenoeg altijd verplicht om een dichting te voorzien tussen wartel, adapter of stop en behuizing.

Deze dichting is nodig om de minimum vereiste IP54 voor Exe te garanderen.

Enkel wanneer de wand van de behuizing dikker is dan 6mm én het om een getapte boring gaat, mag de dichting achterwege gelaten worden (afdichting via schroefdraad).

Kabels zijn geen apparaat in de zin van de ATEX114 richtlijn. Kabels worden niet beschouwd als een bron van ontsteking op voorwaarde dat ze voldoende elektrisch en mechanisch beschermd zijn.

Specifiek voor Ex omgevingen zijn de eisen hiervoor beschreven in norm EN 60079-14 : IEC2013.

Kabels met mantel met lage treksterkte mogen niet worden gebruikt in explosiegevaarlijke omgevingen tenzij geïnstalleerd in conduit.

Lage treksterkte wil zeggen lager dan:

  • 2,5 N/mm² voor PVC
  • 15,0 N/mm² voor overige materialen

Kabels voor vaste installatie in de Ex zone dienen te voldoen aan één van volgende eisen:

  • Ze moeten omhuld zijn met thermoplastisch, thermohardend of elastomeer materiaal. Ze moeten cirkelvormig en compact* zijn. Elke mantel dient geëxtrudeerd te zijn. Vulstoffen, indien aanwezig, zijn niet-hygroscopisch.
  • Ze moeten een mineraal geïsoleerde metalen mantel hebben.
  • Speciale toepassingen, zoals bijvoorbeeld platte kabels met geschikte wartels. Deze moeten compact* zijn en elke mantel die geëxtrudeerd te zijn. Vulstoffen, indien aanwezig, zijn niet-hygroscopisch

* Indien er een mogelijkheid is dat er zich gas tussen de individuele geleiders van een kabel kan verplaatsen (vermoeden van onvoldoende vulmassa), dan kan de informatieve test in Annex E uitsluitsel geven over de geschiktheid van de kabel.

Bijkomende eis voor BE3 ruimten (ex omgeving) is dat de kabel moet voldoen aan de testen voor brandreactieklasse Cca volgens de EN 50575 (opvolger van oude F2 klasse).

In Exd toepassingen is het aangeraden er voor te zorgen dat uw kabel minstens 3m lang is. In combinatie met de voorwaarden: kabel volgens bovenstaande eisen en als apparaat gecertificeerde wartel die voldoet aan EN 60079-1, vermijdt u hiermee dat u een barrier wartel moet gebruiken. 

Ongebruikte aders van multicore kabels in de Ex zone, moeten aan de aarde afgelegd worden of geïsoleerd worden op een manier die geschikt is voor de toegepaste beschermingswijze. Isolatietape is niet toegestaan. In praktijk worden ongebruikte aders bijna altijd op klemmen afgelegd.

Af en toe krijgen wij een prijsvraag voor materiaal dat geschikt moet zijn voor zone 0 en/of 20. In het merendeel van de gevallen is deze eis echter helemaal niet correct en volstaat materiaal voor zone 1 en/of 21.

Een zone 0 is bijvoorbeeld in of vlak bij de vulmond van een tank.
Materiaal dat typisch wel in deze zone voorkomt zijn sensoren dewelke dan een Exi signaal naar buiten deze zone brengen.

Indien u zone 0/20 tegenkomt in specificaties is het dus aangewezen om hier even bij stil te staan.

Een ATEX classificatie lijkt erg ingewikkeld. Deze bevat echter erg veel nuttige informatie.
We ontleden de opbouw a.d.h.v. een voorbeeld, de classificatie voor een ATEX LED schijnwerper :

Ex II 2 G Ex d e op is IIC T4 Gb
Ex II 2 D Ex tb IIIC T80°C Db

  • Ex → Ex-symbool
  • II → Groep
  • 2 G/D → Categorie 
    • 1G = gaszone 0
    • 1D = stofzone 20
    • 2G = gaszone 1
    • 2D = stofzone 21
    • 3G = gaszone 2
    • 3D = stofzone 22
  • Ex → Ex-symbool
  • d / e / op is / tb → Beschermingswijze(n)
  • IIC / IIIC → Explosiegroep
    • I = mijngas
    • II = gas
    • III = stof
    • A/B/C : afhankelijk van de ontstekingsenergie en constructie van de vlammenweg van het brandbaar gasmengsel
      afhankelijk van de grootte van de deeltjes en de al dan niet elektrische geleidbaarheid van stof
  • T4 → Temperatuurklasse (gas), afhankelijk van de maximale oppervlaktetemperatuur van het elektrisch materiaal
  • T80°C → Maximale oppervlaktetemperatuur van het elektrisch materiaal (stof)
  • Gb / Db → EPL, geeft aan waar het materiaal gebruikt mag worden
    • Ga = geschikt voor zone 0, 1, 2
    • Gb = geschikt voor zone 1, 2
    • Gc = geschikt voor zone 2
    • Da = geschikt voor zone 20, 21, 22
    • Db = geschikt voor zone 21, 22
    • Dc = geschikt voor zone 22

Voor meer informatie verwijzen wij graag naar onze eerdere FAQ's i.v.m. markering en naar het document Normen en Principes.

Een fabrikant moet er voor zorgen dat een product vergezeld gaat van instructies en informatie aangaande de veiligheid en een kopie van de bijhorende EU conformiteitsverklaring of verklaring van overeenstemming (componenten). Het is aan de fabrikant om uit te maken welke relevante informatie hierin opgenomen wordt.

In principe moet ieder individueel product vergezeld zijn van deze documenten, dus ook producten geleverd in bulk of verpakkingseenheid. Dit betekent echter niet dat de volledige instructies in papiervorm aanwezig moeten zijn. Het is ook voldoende om per zending van identieke producten één set van documenten toe te voegen.

Ook ATEX componenten dienen vergezeld te worden van instructies en informatie aangaande de veiligheid. Deze instructies zullen dan echter vooral informatie bevatten hoe deze in te bouwen in het latere ATEX product.

Zowel de importeur als de distributeur moet er voor zorgen dat een product vergezeld gaat van instructies en informatie aangaande de veiligheid en een kopie van de bijhorende EU conformiteitsverklaring of verklaring van overeenstemming (componenten).

De fabrikant, de importeur en de distributeur hebben de verplichting om de instructies en informatie aangaande de veiligheid, bij het product te leveren in een taal zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Iedere economische deelnemer heeft dus de verplichting om deze instructies (vertaald) ter beschikking te stellen. Het is aanbevelingswaardig om contractueel vast te leggen wie deze vertaling maakt.

Met het verschijnen van nieuwe edities van Ex-normen, zijn er in de loop der jaren heel wat wijzigingen gebeurd in de beschermingswijzen.

Onderstaande tabel geeft een opsomming van de beschermingswijzen en hun codering op dit moment (april 2018).

Praktisch komt het erop neer dat de meeste (klassieke) beschermingswijzen opgesplitst worden in 3 (aangevuld met een a, b en c die we ook terugvinden in de EPL markering).

Naast deze beschermingswijzen (voor elektrische apparaten) zijn er ook nog andere voor apparaten met mechanische, pneumatische, hydraulische,… ontstekingsbronnen.

EPL

Type of protection

Code

According to

‘Ga’

Flameproof enclosures

‘da’

IEC 60079-1

Intrinsically safe

‘ia’

IEC 60079-11

Encapsulation

‘ma’

IEC 60079-18

Two independent types of protection each meeting EPL ‘Gb’

 

IEC 60079-26

Protection of equipment and transmission systems using optical radiation

‘op is’

IEC 60079-28

Special protection

‘sa’

IEC 60079-33

‘Gb’

Flameproof enclosures

‘d’ = ‘db’

IEC 60079-1

Increased safety

‘e’ = ‘eb’

IEC 60079-7

Intrinsically safe

‘ib’

IEC 60079-11

Encapsulation

‘mb’

IEC 60079-18

Oil immersion

‘o’ = ‘ob’

IEC 60079-6

Pressurized enclosures

‘px’ or ‘py’

IEC 60079-2

Pressurized room

‘pv’

IEC 60079-13

Powder filling

‘q’ = ‘qb’

IEC 60079-5

Fieldbus concept (FISCO)

 

IEC 60079-27

Protection of equipment and transmission systems using optical radiation

‘op is’, ‘op sh’ or ‘op pr’

IEC 60079-28

Special protection

‘sb’

IEC 60079-33

‘Gc’

Flameproof enclosures

‘dc’

IEC 60079-1

Intrinsically safe

‘ic’

IEC 60079-11

Encapsulation

‘mc’

IEC 60079-18

Oil immersion

‘oc’

IEC 60079-6

Increased safety

‘ec’

IEC 60079-7

Non-sparking

‘nA’

IEC 60079-15

Restricted breathing

‘nR’

IEC 60079-15

Sparking equipment

‘nC’

IEC 60079-15

Pressurized enclosures

‘pz’

IEC 60079-2

Fieldbus concept (FNICO)

 

IEC 60079-27

Protection of equipment and transmission systems using optical radiation

‘op is’, ‘op sh’ or ‘op pr’

IEC 60079-28

Special protection

‘sc’

IEC 60079-33

 

‘Da’

Intrinsically safe

‘ia’

IEC 60079-11

Encapsulation

‘ma’

IEC 60079-18

Protection by enclosure

‘ta’

IEC 60079-31

Special protection

‘sa’

IEC 60079-33

‘Db’

Intrinsically safe

‘ib’

IEC 60079-11

Encapsulation

‘mb’

IEC 60079-18

Protection by enclosure

‘tb’

IEC 60079-31

Pressurized enclosures

‘pD’ or ‘p’

IEC 60079-2

Special protection

‘sb’

IEC 60079-33

‘Dc’

Intrinsically safe

‘ic’

IEC 60079-11

Encapsulation

‘mc’

IEC 60079-18

Protection by enclosure

‘tc’

IEC 60079-31

Pressurized enclosures

‘pD’ or ‘p’

IEC 60079-2

Special protection

‘sc’

IEC 60079-33

Volgens EN 60079-14:2013 volstaat het nu om voor ronde kabels met voldoende vulmassa en een lengte groter dan 3m, een als apparaat gecertificeerde Exd wartel - lees: een "gewone" wartel met rubber - te gebruiken.
Praktisch betekent dit dat men niet meer verplicht is om een barrier wartel volgens figuur 2 te selecteren.
Onze EBU en KBA wartels met rubbers voldoen hieraan.

Een meer gedetailleerde uiteenzetting hierover kan u terugvinden in dit artikel.

Hoewel de bewuste figuur 2 verdwenen is uit editie 2013, zal u deze ongetwijfeld nog zien opduiken in oude publicaties en houden wij bijgevolg voor de duidelijkheid onderstaande verouderde info nog beschikbaar.

Ons certificaat voor de wartels is gewijzigd door de toevoeging van wartels van het type BARRIER. Deze wartels werden speciaal ontwikkeld voor gebruik in Exd toepassingen, volgens figuur 2 in de EN / IEC 60079-14:2007.

Samengevat komt het hier op neer dat je voor Exd toepassingen altijd wartels met opvulmassa (= barrierglands) moet gebruiken met uitzondering van :
- Een zuivere klemmenkast (= enkel klemmen)
- Gasgroep IIB + zone 2
- Gasgroep IIB + zone 1 + volume behuizing < 2 liter

In bovenstaande gevallen volstaat een klassieke Exd wartel (enkele of dubbele klemming) met rubbers.

Het is dus niet zo dat men altijd barrierglands moet gebruiken in Exd toepassingen !
Zone 2 is immers de grootste ex-zone en de meeste gassen bevinden zich in gasgroep IIA of IIB.

Volledigheidshalve vermelden wij dat ook een uitzondering gemaakt wordt voor Exd wartels (met rubbers) die SPECIFIEK getest zijn voor een uniek type/merk van kabel. Intentie is ook deze uitzondering (die in de praktijk uiterst zelden voorkomt) in de volgende editie van de norm gewoon weg te laten.

Bij Exde combinaties (= drukvaste kast met aansluitkast in verhoogde veiligheid) kan je gewoon een Exe wartel gebruiken.

Onze BARRIER glands worden identiek aan de klassieke (P)PA(P)-wartels opgebouwd. Extra wordt echter een metalen bus toegevoegd in de body die wordt opgegoten met een compound.

Een veel voorkomende misvatting is dat alle materiaal gemarkeerd met "i", in zijn geheel intrinsiekveilig is en bijgevolg op zichzelf of in een Exe behuizing in de Ex zone ingezet mag worden.

Niets is minder waar! Er moet immers een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen i en [i].

Een intrinsiek veilige kring bestaat uit een intrinsiek veilig apparaat en een zogenaamd bijhorend apparaat (“associated apparatus”). Alle stroomcircuits van een intrinsiek veilig apparaat zijn intrinsiek veilig, en het apparaat mag dan ook in de Ex zone geïnstalleerd worden.

Een toestel, zoals bedieningspaneel BT851.1, dat Ex II 2 G Ex ib IIC T6 Gb gemarkeerd is, mag op zichzelf of in een Exe behuizing in de Ex zone geïnstalleerd worden.

Bijhorende apparaten (“associated apparatus”) bevatten zowel intrinsiek veilige als niet-intrinsiek veilige circuits, en zijn zodanig ontwikkeld dat de niet-intrinsiek veilige circuits de intrinsiek veilige circuits niet kunnen beïnvloeden. Ze moeten dus steeds in de veilige zone worden geïnstalleerd. Om dit aan te duiden maakt men gebruik van haakjes.

De MTL barrier MTL5511 is Ex II (1) G [Ex ia Ga] IIC gemarkeerd en dient bijgevolg in de veilige zone geïnstalleerd te worden.
Alternatief kan deze module ook in een Exd behuizing in de Ex zone geplaatst worden.
De classificatie van deze kast zou er dan als volgt uit kunnen zien:
Ex II 2(1) G Ex d [ia IIC Ga] IIB T6 Gb

Regelmatig krijgen wij prijsaanvragen voor een klemmenkast met zekeringsklemmen.
De klant veronderstelt hierbij dat een zekeringsklem (bijvoorbeeld UT4-HESI) beschikbaar is in een ATEX uitvoering en bijgevolg in een Exe behuizing mag geplaatst worden.

Verscheidene gewone aansluitklemmen (bijvoorbeeld UT4) hebben inderdaad een ATEX certificaat.
Zekeringsklemmen en bij uitbreiding scheidingsklemmen zullen echter inherent aan hun functie steeds een vonk, hoe klein ook, veroorzaken en zijn bijgevolg niet geschikt voor gebruik in een Exe behuizing.

Net zoals andere niet-ex componenten moeten dus ook zekerings- en scheidingsklemmen steeds in een Exd behuizing ingebouwd worden.

Volgens de norm voor explosieve atmosferen algemene eisen EN 60079-0 (artikel 15.1.2) MOET elektrisch materiaal met een metalen behuizing een externe aansluiting hebben voor een equipotentiaal geleider (behalve bij dubbele isolatie, materiaal voor mobiel gebruik, …).

Op een kunststof behuizing zal u in de meeste gevallen (klassieke Ex-klemmenkast) geen externe aardingsbout vinden. In bepaalde toepassingen kan dit wel voorkomen:

  • metalen wartels (offshore plaat)
  • voedingskabel zonder aardingsgeleider
  • ...

Verder vinden we ook in het AREI voorschriften specifiek voor explosieve atmosferen:

AREI artikel 108.03 : De massa’s en de vreemde geleidende delen ondergebracht in explosiegevaarlijke ruimten MOETEN aangesloten zijn op een bijkomende potentiaalvereffeningsverbinding. De massa’s van intrinsiek veilig materiaal hoeven niet te zijn verbonden met de potentiaalvereffeningsverbinding, tenzij de installatievoorschriften van dit materiaal het verplichten. De bijkomende potentiaalvereffeningsverbinding beantwoordt aan de eisen van artikel 73 wat betreft de verwezenlijking.

AREI artikel 73: De volgende minimumdoorsneden moeten in alle gevallen in acht genomen worden : minimum doorsnede 2.5mm² wanneer de geleiders mechanisch beschermd zijn, minimum 4mm² wanneer deze niet mechanisch beschermd zijn.

Samenvattend kunnen we voor de installateur als algemene regel stellen dat wanneer er een externe aarding op een behuizing (metaal of kunststof) aanwezig is, deze ook dient aangesloten te worden.

Vaak moet de klant ons een antwoord schuldig blijven op onze vraag in welke zone een bepaald toestel zal ingezet worden.
Een zoneringsplan dient opgesteld te worden door de uitbater van de installatie. Dit zal in de meeste gevallen in samenwerking met een erkend keuringsorganisme gebeuren.

Ysebaert is dus niet bevoegd om een zoneringsplan op te stellen en zal bijgevolg op dat punt geen advies kunnen verlenen.

Volgende tabel geeft al wel een idee:

Zone Omschrijving Voorbeeld
0 Omvat gebieden waarin een explosief gasmengsel permanent of langdurig voorhanden is - inwendige van vaten
- binnenkant van reactievaten
1 Omvat gebieden waarin een explosief gasmengsel incidenteel kan optreden - nabije omgeving van vulopeningen
- nabije omgeving van zone 0
- omgeving van pompen en kleppen
2 Omvat gebieden waarin een explosief gasmengsel zelden en in dat geval slechts kortstondig kan optreden - nabije omgeving van zone 0 of 1
- gebieden rondom flensverbindingen met vlakke afdichtingen
20 Omvat gebieden waarin een explosieve atmosfeer in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht permanent of langdurig aanwezig is - inwendige van graansilo’s
21 Omvat gebieden waarin een explosieve atmosfeer in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht , in normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn - nabije omgeving van vulopeningen
- nabije omgeving van zone 20
22 Omvat gebieden waarin een explosieve atmosfeer in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht bij normaal bedrijf zelden aanwezig is en in dat geval slechts kortstondig - nabije omgeving van zone 20 of 21

 

Niet alle materiaal dat u gebruikt en/of installeert in de ex zone valt onder de ATEX richtlijn 2014/34/EU.

Dit is niet altijd even duidelijk en kan soms voor verwarring zorgen. Daarom is er in de Guidelines een lijst opgenomen met materiaal waarover vaak twijfel bestaat, de zogenaamde Borderline List.

Deze lijst is niet volledig, hij biedt een antwoord op vaak voorkomende vragen en geeft voorbeelden van producten die al of niet onder de ATEX richtlijn 2014/34/EU vallen.
De lijst vervangt in geen geval de risico analyse van potentiële ontstekingsbronnen (volgens EN 1127) van ieder individueel product.

De meest gekende en meest toegepaste beschermingswijze voor zone 0 is nog steeds Ex ia.

Volgende beschermingswijzen kunnen echter eveneens gebruikt worden voor toepassing in zone 0:

  • ma = inkapseling (EN 60079-18)
  • da = ontploffingsvaste behuizing (EN 60079-1)
  • op is = bescherming van materiaal en transmissiesystemen waarbij optische straling aan te pas komt (EN 60079-28)
  • sa = speciale bescherming (EN 60079-33)

Naast deze beschermingswijzen behoort een combinatie van minstens twee onafhankelijke beschermingswijzen, elk met EPL ‘Gb’, eveneens tot de mogelijkheden om het geheel EPL 'Ga' toe te kennen (EN 60079-26).

Volgens EN 60079-14 mag de gemiddelde lengte van de geleiders niet langer zijn dan de halve diagonaal van de behuizing, aangezien berekeningen en type-onderzoeken op basis hiervan gemaakt zijn.
Je mag dus niet overdrijven met het binnenbrengen van hele lussen reserve lengtes.
Extra lengte stroomvoerende geleiders zou de interne temperatuur zodanig kunnen laten stijgen dat de temperatuurklasse overschreden wordt.
Om dezelfde reden is het raadzaam om in draadkanalen niet meer dan 6 geleiders te laten lopen.

Met een mechanisch (zelfopwindend) of eenvoudig digitaal polshorloge met batterij, mag u in de Ex zone.

Het spreekt voor zich dat een smartwatch geen eenvoudig polshorloge is.
Deze en alle andere batterij of solar aangedreven persoonlijke uitrusting dient een gepaste ex-classificatie te hebben of aan een risico analyse onderworpen te worden.

De huidige geharmoniseerde normen van de ATEX95 blijven hun wettelijk vermoeden van conformiteit ook behouden onder de nieuwe richtlijn ATEX114 omdat de essentiële eisen inzake veiligheid en gezondheid niet gewijzigd zijn. In maart 2016 werd de eerste lijst van geharmoniseerde normen gekoppeld aan ATEX114 gepubliceerd samen met de laatste lijst gekoppeld aan ATEX95. De inhoud van beide lijsten was identiek.

Alle EG conformiteitsverklaringen voor 20 april 2016 moesten verwijzen naar ATEX95. Alle producten die zich reeds bevinden in de distributieketen voor deze datum, kunnen nog steeds geleverd worden met hun EG conformiteitsverklaring verwijzend naar ATEX95. Deze producten zijn immers wetmatig op de EU markt gebracht en er is dan ook geen behoefte om de bijgeleverde documenten aan te passen.
Producten op de markt gebracht of in dienst name van zelf gefabriceerde producten vanaf 20 april 2016, moeten verwijzen naar richtlijn ATEX114 in hun EU conformiteitsverklaringen.

Omdat de richtlijn eist dat de EU conformiteitsverklaring steeds het product vergezelt, was het voor fabrikanten erg lastig om deze van dag op dag te vervangen. Heel wat fabrikanten hebben dan ook in hun EG conformiteitsverklaring opgenomen: ‘The object of the declaration described above is in conformity with the relevant Union harmonisation legislation: Directive 94/9/EC (until April 19th, 2016) and Directive 2014/34/EU (from April 20th, 2016)’.

Het is aan de fabrikant om te beslissen of hij een serie‐, type‐ of batchnummer aanbrengt. Uiteraard heeft dit gevolgen naar traceerbaarheid en een eventuele terugroepactie.
De fabrikant moet zijn (handels‐ of merk)naam en postadres aanbrengen op het product. Eventueel mag dit ook binnenin het product maar deze informatie moet dan wel makkelijk toegankelijk zijn voor de markttoezichtautoriteiten.
Het vermelde adres moet niet noodzakelijk zijn waar de fabrikant effectief gevestigd is. Het kan even goed dat van de gemachtigde vertegenwoordiger of van een klantendienst zijn. Het adres moet specifiek genoeg zijn om een brief te laten arriveren op het juiste adres. Niet alle adressen maken gebruik van een straatnaam en/of huisnummer.

Zowel de naam en adresgegevens van de importeur als fabrikant dienen op het product aangebracht te worden; behalve wanneer beiden behoren tot dezelfde groep, en op voorwaarde dat het bedrijf gevestigd in de EU, de volle verantwoordelijkheid als fabrikant opneemt. Uitzonderingen hierop zijn kleine producten of waarvan de aard van het product dit niet toelaat. Het hiervoor moeten openen van de verpakking door de importeur valt eveneens onder deze laatste uitzondering. In deze gevallen mogen de gegevens worden aangebracht op de verpakking of op een document dat het product vergezelt.

Het adres moet niet vertaald worden. Het is onmogelijk met bepaalde alfabetten om deze gegevens te identificeren.

Een distributeur dient zijn contactgegevens niet aan te brengen op het product.
Enkel de fabrikant of importeur heeft deze verplichting.

De laatste jaren werden de gekende geharmoniseerde Europese normen van de EN 500xx-serie één voor één vervangen door een opvolger van de EN/IEC 600xx-serie.

Apparaten, componenten en samenstellen gecertificeerd volgens de EN 500xx-serie worden gemarkeerd in volgorde van belangrijkheid, waarbij de voornaamste beschermingswijze vooraan geplaatst wordt.

Apparaten, componenten en samenstellen gecertificeerd volgens de EN 600xx-serie worden gemarkeerd in alfabetische volgorde.

Praktisch wil dit zeggen dat men onder de ‘oude’ normen duidelijk kon aangeven dat men te maken had met een ‘EExde’ of een ‘EExed’ toepassing terwijl men onder de ‘nieuwe’ normen steeds te maken heeft met een ‘Exde’ markering.

Dit kan voor verwarring zorgen. Bijvoorbeeld : Het is niet altijd duidelijk of het bij een armatuur gaat om een Exe behuizing met Exd componenten, of om een Exd armatuur met een Exe aansluitcompartiment.

In tegenstelling tot wat velen denken, is een ATEX certificaat op zich niet eeuwig geldig.

Een ATEX certificaat wordt steeds gekoppeld aan bepaalde normen, aan hun op dat moment geldige editie. Het is net de beperkte geldigheid van deze normen die bijgevolg ook het certificaat zelf beperken.

Wanneer een bepaalde editie van een gekoppelde norm niet meer geldig is, heeft de fabrikant twee opties:

Hij laat zijn certificaat door een Notified Body upgraden naar de laatste edities van de normen. Meestal gebeurt dit door middel van een bijlage bij het oorspronkelijke certificaat.

Of hij evalueert zelf de wijzigingen in de nieuwe editie en in hoeverre deze impact hebben op zijn product. Indien zijn product volgens deze evaluatie nog steeds voldoet aan de nieuwe editie, kan hij dit opnemen in de EU-verklaring.
Een ATEX certificaat dat dus schijnbaar vervallen is doordat het naar vervallen edities van normen verwijst, kan dus nog wel geldig zijn in combinatie met een gewijzigde EU-verklaring.

De ontstekingstemperatuur is afhankelijk van de aard en de karakteristieken van de aanwezige gassen. Explosieveilige apparatuur mag geen temperatuur hebben, die voor de omringende atmosfeer een bron van zelfontsteking zou kunnen worden.
Het elektrisch materiaal van groep II wordt daarom onderverdeeld, volgens de maximale oppervlaktetemperatuur, in volgende temperatuurklassen:

Temperatuurklasse Maximale oppervlaktetemperatuur
T1 450°C
T2 300°C
T3 200°C
T4 135°C
T5 100°C
T6 85°C

De maximale oppervlaktetemperatuur van een elektrisch apparaat moet voortdurend lager zijn dan de ontstekingstemperatuur van het gas- of dampmengsel waarin het wordt gebruikt.

Naar gelang de beveiligingswijze wordt deze maximale oppervlaktetemperatuur anders bepaald.
Exd-beveiligde apparaten zijn er op gebouwd om een inwendige explosie op te vangen. De maximale oppervlaktetemperatuur zal in dit geval enkel aan de buitenzijde van het apparaat bepaald worden.
In het geval van Exe zal ook de temperatuur aan de binnenzijde in rekening gebracht worden om de maximale oppervlaktetemperatuur van het apparaat te bepalen.

Analoog aan de onderverdeling van gassen in groepen IIA, IIB en IIC, wordt ook stof onderverdeeld. Dit zijn dan de groepen IIIA, IIIB en IIIC.

In functie van het ontstekingsvermogen en vonkdoorslagvermogen van een explosief mengsel worden gassen en dampen ingedeeld in gasexplosiegroepen. Indelingscriteria zijn de spleetwijdtes (vlammenweg) en de minimale ontstekingsenergie, die voor de verschillende gassen proefondervindelijk zijn bepaald.

De indeling in stofexplosiegroepen is gebaseerd op de grootte en de elektrische geleidbaarheid van het explosief stof (geleidend = weerstand kleiner of gelijk aan 10³ Ohm.m). Alles wat groter is dan 500µm en geleidend is, zit in groep IIIA. Kleinere niet-geleidende deeltjes, worden onderverdeeld in groep IIIB terwijl de kleinere deeltjes die bovendien geleidend zijn in groep IIIC terecht komen.

Op elektrisch materieel wordt aangegeven voor welke groep (A, B of C) het ontworpen is. Apparaten met IIC of IIIC markering voldoen aan de strengste eisen en kunnen uiteraard ook gebruikt worden voor respectievelijk gassen of stoffen in de onderverdelingen A en B.

Locatie Groep Voorbeelden
Mijnen met mijngas I Methaan
Andere locaties waar gasontploffingsgevaar kan heersen IIA Propaan, Octaan, Aceton, Ammoniak
  IIB Ethyleen, Koolmonoxyde
  IIC Waterstof, Zwavelkoolstof, Acetyleen
Locaties met risico op stofexplosie IIIA Brandbare zwevende materiaaldeeltjes
  IIIB Niet-geleidend stof
  IIIC Geleidend stof

 

Met de afmetingen van de montageplaat van een Exd behuizing moet met omzichtigheid omgesprongen worden. Al te vaak gaat men er van uit dat de montageplaat volgezet mag worden.

Er geldt echter de eis dat er voldoende vrije ruimte moet zijn in alle richtingen. Bij IIB+H2 en IIC toepassing is deze eis strenger dan bij Exd IIB toepassingen.

Verder moet men opletten dat de temperatuur binnen in de kast niet te hoog kan oplopen. In het bijzonder wanneer er Exi modules zijn ingebouwd.
Exi kringen moeten ook duidelijk gescheiden worden van de andere kringen.

Kastverwarmingen moeten op de juiste manier geplaatst worden.
Obstructies of ventilatoren hebben een niet te verwaarlozen invloed op het gedrag bij een eventuele ontploffing.

Kortom, veel factoren om rekening mee te houden bij het samenbouwen van een Exd kast !

Een logische regel is dat de wartel uit hetzelfde materiaal bestaat als de behuizing. Bij voorkeur wordt dus een metalen wartel in een metalen behuizing geschroefd en een kunststof wartel in een kunststof behuizing.

In de praktijk kan dit aanleiding geven tot problemen:

  • roestvrij stalen behuizing : roestvrij stalen wartels zijn erg duur
  • aluminium behuizingen : aluminium wartels kunnen na verloop van tijd griperen
  • potentiaalverschillen tussen verschillende metalen (thermokoppeleffect) veroorzaken corrosie

In geval u een metalen wartel op een kunststof plaatst, dient deze wartel geaard te worden.
Voor onze CP-reeks hebben wij hier volgende oplossingen voor:

  • offshoreplaat aan de binnenzijde van de kast : elegante en eenvoudige oplossing.

         offshore plaat

  • individuele aardingsplaatjes aan de buitenzijde van de kast : installateur moet zelf aan elk plaatje een aarding voorzien.

         aardingsplaatje

  • individuele aardingsmoeren aan de binnenzijde van de kast : dure oplossing en slechts t.e.m. M32.

         Aardingsmoer

Voor de controle van NPT schroefdraad vertrekt men van de voorschriften volgens de NPT norm ANSI / ASME B1.20.1, oude EN 50018 en nieuwe EN 60079-1.

In geval van mannelijke schroefdraad zijn de voorschriften van de NPT norm identiek aan die van de Exd norm.
De werkwijze voor het testen van een Exd wartel met een ringkaliber is dus gelijk aan die van standaard materiaal.

Gaat het echter over vrouwelijke schroefdraad, dan is er wel degelijk een verschil tussen de NPT norm en de Exd norm EN 60079-1.
De werkwijze voor het testen met een penkaliber van vrouwelijke NPT schroefdraad vereist bijgevolg de nodige kennis.

Contacteer ons indien u hier graag meer informatie over wenst.

In een Exe kast dient elke ader afgelegd te worden op een klem of verbonden te worden met de aarde.
U mag echter niet zomaar de niet-gebruikte aders snel onder 1 aansluitpunt stoppen.
Er mogen geen 2 draden op 1 aansluitpunt afgezet worden, tenzij dit voor die specifieke component of klem uitdrukkelijk is toegestaan.

Bij het installeren van drukvaste behuizingen, dient men rekening te houden met de minimum afstand tussen de vlammenweg en vaste obstakels die geen deel uitmaken van het materiaal zelf, zoals muren, stalen constructies, pijpen, ander materiaal,... .
Tenzij het materiaal getest is bij een kleinere afstand en dit gedocumenteerd is, dienen volgende minimumafstanden gerespecteerd te worden (tabel 13, EN 60079-14):

Gas Groep Minimum afstand mm
IIA 10
IIB 30
IIC 40

 

Theoretisch is het toegelaten om Exd wartels, adaptors of stoppen te voorzien van een dichting. De voorwaarde is echter dat er minimum 5 volledige gangen contact moet zijn. Dit geldt zowel voor rechte (metrisch) als conische (NPT) draad.
In de praktijk is het (domweg) toevoegen van een eigen dichting bij een metrisch verloopstuk, plug of wartel dus niet aan te raden!

Het aanbrengen van vet op de schroefdraad is toegelaten indien het om een geschikt vet gaat. Dit wil zeggen: niet-hardend, non-metallic en niet-ontvlambaar en zolang de aarding verzekerd blijft.

In artikel 13 van de huidige editie van de EN60079-1 : 2014 (Exd norm) staat dat er slechts 1 verloopstuk per gat toegelaten is. In dit zelfde artikel staat eveneens dat het niet toegelaten is een stop te monteren in zulk een verloopstuk.

"Each entry shall have no more than one thread adapter when an adapter is used. A blanking element shall not be used with an adapter."

Met verloopstuk bedoelt men zowel een verkleiner als een vergroter (zie tekening C2 in annex C).

De economische richtlijn 2014/34/EU (=ATEX114) gaat over het vrij in de handel brengen van Ex apparaten in Europa. Installatie van deze Ex apparaten valt onder de sociale richtlijn ATEX137 en de norm EN60079-14. Onderhoud en herstellingen worden eveneens niet in de ATEX114 behandeld, maar zijn beschreven in de respectievelijke normen EN60079-17 (inspectie en onderhoud) en EN60079-19 (herstellingen).

In tegenstelling tot de ATEX114 richtlijn heeft het IECEx Scheme wel modules die onderhoud/herstelling en competenties van personen behandelen. Vermits enkel ATEX114 gecertificeerde producten geïnstalleerd mogen worden in België (Europa) is dit op dit moment irrelevant.

De EN60079-17 (editie 2013) artikel 4.2: ‘Qualification of personnel’ vermeldt dat inspecties en onderhoud enkel mogen gebeuren door ‘experienced personnel’. Zij moeten kennis hebben van de verschillende beschermingswijzen, algemene principes inzake zonering, installaties, de inhoud van deze norm, de bedrijfsregels en last but not least de NATIONALE wetgeving. Deze kennis kan opgedaan worden door vorming/training op een regelmatige basis. De deelname aan deze trainingen moet gedocumenteerd en aantoonbaar zijn.

De EN60079-19 (editie 2010) artikel 4.2: ‘Statutory requirements for repair facility’ vermeldt dat een herstelling aan Ex materiaal kan gebeuren door de fabrikant, de eindgebruiker of een derde maar dat deze allen bewust moeten zijn van de specifieke eisen in de NATIONALE wetgeving. Verder eist deze norm dat de hersteller beschikt over een kwaliteitssysteem waarin de diverse procedures voor herstelling zijn opgenomen.  Uiteraard moeten alle effectieve herstellingen aan apparaten geregistreerd en gedocumenteerd worden. In de Annex B zijn training en competentie eisen voor de verantwoordelijken en uitvoerenden opgenomen.

De NATIONALE wetgeving inzake herstellingen aan Ex materiaal is kort maar krachtig beschreven in artikel 106 van het AREI. Hierin staat dat deze enkel mogen gebeuren door de fabrikant, eventueel zijn ‘verlengde werkbank’ of een zogenaamde erkende Ex werkplaats die onder toezicht van een erkend keuringsorganisme staat.

Conclusies:
België eist dus bovenop de Europese eisen dat een erkende Ex werkplaats onder toezicht staat van een erkend keuringsorganisme.

Tot voor kort was het toegelaten om voor een zuivere Exi klemmenkast een standaard behuizing te gebruiken.

In artikel 16.5 van de laatste editie van EN/IEC 60079-14 (2013) wordt hier echter een beperking opgelegd: het gebruik van een standaard behuizing mag enkel nog wanneer het om slechts 1 circuit gaat.

In de praktijk zal dus bijna altijd een behuizing gebruikt moeten worden die voldoet aan de eisen van EN 60079-0 met betrekking tot slagvastheid, veroudering, UV resistentie, ... dit wil dus zeggen een Exe behuizing.

Wanneer Exe wartels (kunststof of metaal)  in een Exe behuizing worden gemonteerd met behulp van een tegenmoer, moet deze laatste vervaardigd zijn uit metaal.
De combinatie wartel-moer moet immers ook weerstaan aan de impact- en verouderingstesten (voor kunststoffen)  beschreven in de EN 60079-0.

Praktisch wil dit zeggen dat een ‘gewone’ kunststof tegenmoer  na een strenge winter en/of een warme zomer zou breken bij het uitvoeren van deze impacttest.

Uiteraard bestaan er kunststoffen die wel in aanmerking komen voor het vervaardigen van een  ‘ex-kunststof-tegenmoer’ maar het is weinig zinvol dit effectief te certificeren.
Daarom wordt in de meeste certificaten van EU-typeonderzoek voor kunststof Exe wartels opgenomen dat indien deze gemonteerd worden met behulp van een tegenmoer, dit een metalen moet zijn.

De laatste jaren werden de gekende geharmoniseerde Europese normen van de EN 500xx-serie één voor één vervangen door een opvolger van de EN/IEC 600xx-serie.
Op 1.10.2008 werd ook de EN 50014 (= algemene regels voor elektrische apparaten) vervangen door de EN 60079-0. Vanaf deze dag werd het voor fabrikanten van Ex-materiaal dan ook moeilijk om hun producten nog te produceren en te verkopen gemarkeerd volgens de ‘oude’ EN 50014. Het wettelijk vermoeden van conformiteit verdwijnt immers wanneer een norm niet langer als geharmoniseerd voor de RL 2014/34/EU vermeld staat in the Official Journal van de EU.

Praktisch wil dit zeggen dat fabrikanten moeten controleren of hun producten nog voldoen aan deze nieuwe norm(en), eventueel constructieve aanpassingen moeten doen, hun certificaten van EU-type onderzoek laten updaten en de bijhorende conformiteitsverklaringen aanpassen.

Apparaten gemarkeerd volgens de EN600xx normen worden gemarkeerd met ‘Ex’ i.p.v. de vertrouwde ‘oude’ Europese ‘EEx’.

Een intrinsiek veilige kring bestaat uit een intrinsiek veilig apparaat en een zogenaamd bijhorend apparaat (“associated apparatus”). Alle stroomcircuits van een intrinsiek veilige apparaat zijn intrinsiek veilig, en het apparaat mag dan ook in de Ex-zone geïnstalleerd worden.

Voorbeeld : IS magneetklep van categorie 1G met markering Ex ia IIC T6

Bijhorende apparaten bevatten zowel intrinsiek veilige als niet-intrinsiek veilige circuits, en zijn zodanig ontwikkeld dat de niet-intrinsiek veilige circuits de intrinsiek veilige circuits niet kunnen beïnvloeden. Ze moeten dus steeds in de veilige zone worden geïnstalleerd. Om dit aan te duiden maakt men gebruik van haakjes.

Voorbeeld : galvanische scheiding van categorie (1)G met markering [Ex ia] IIC

De rechte haakjes worden dus gebruikt in de klassieke Cenelec classificatie van bijhorende apparaten, terwijl de ronde haakjes aangewend worden bij de aanduiding van hun categorie.

Een aangemelde instantie (Notified Body) volgens de RL 2014/34/EU is niet te verwarren met een erkend keuringsorganisme.
Deze laatste voert enkel een onafhankelijke controle uit (on site) alvorens de installatie in dienst mag. Voor de installatie zelf is dus geen beoordeling van overeenstemming volgens RL 2014/34/EU nodig, op voorwaarde dat de gebruikte apparaten en samenstellen reeds een gepaste beoordeling doorlopen hebben.
Een erkend keuringsorganisme kan dus géén productkeuring uitvoeren noch “ATEX-certificaat” afleveren volgens RL 2014/34/EU.

Enkel bij de beschermingswijzen drukvaste behuizing (Exd) en intrinsieke veiligheid (Exi) worden elektrische apparaten van groep II onderverdeeld in de gasgroepen IIA, IIB of IIC.
Deze onderverdeling is gebaseerd op de maximale experimenteel bepaalde spleet (MESG) voor drukvaste behuizingen en de minimale ontstekingsstroom (MIC) voor apparaten met intrinsieke veiligheid.

Voorbeelden :

  • klemmenkast verhoogde veiligheid met markering Ex e II T6
  • klemmenkast intrinsieke veiligheid met markering Ex ia IIC T6
  • drukvaste behuizing met markering Ex d IIB T3
  • behuizing met interne overdruk met markering Ex p II T4
  • magneetventiel met markering Ex em II T5

Het zijn de apparaten met markering IIC die de beste papieren kunnen voorleggen. Bijgevolg zijn IIB apparaten eveneens geschikt voor toepassingen die IIA vereisen, en zijn IIC apparaten eveneens geschikt voor toepassingen die IIA of IIB vereisen.

Volgens de laatste editie van EN 60079-0 wordt de markering bij alle beschermingswijzen aangevuld met A, B of C.

De fabrikant dient enkel de conformiteitsverklaring (EU-verklaring), of schriftelijke verklaring van overeenstemming in het geval van componenten, en bijhorende installatie-en onderhoudsinstructies te bezorgen.

Het afgeven van het certificaat van EU-typeonderzoek (beter gekend als ATEX certificaat) vormt dus geen wettelijke verplichting. Nochtans bevat deze laatste heel wat additionale informatie die spijtig genoeg niet altijd terug te vinden is op de verplicht te bezorgen documenten.

Hoewel niet uitdrukkelijk opgelegd, is het algemeen aanvaard dat veiligheidsinstructies (installatie, onderhoud, herstelling) op papier worden meegeleverd. Men kan er immers niet vanuit gaan dat de gebruiker in de mogelijkheid is om een elektronische versie te bekijken.

Met betrekking tot herstelwerkzaamheden kan de fabrikant de nodige instructies meeleveren of alternatief verklaren dat deze werkzaamheden enkel door de fabrikant mogen uitgevoerd worden.

Hier is geen eenduidig antwoord op, dit is immers afhankelijk van de editie van de EN 60079-1 (Exd norm) volgens dewelke deze Exd wartel gecertificeerd is.

De voorgeschreven testen in de EN 60079-7 (Exe) en de EN 60079-1 (Exd) liepen over de verschillende edities nu eens gelijk, dan weer uiteen.
Het is bijgevolg aangeraden in een Exe toepassing steeds een wartel in verhoogde veiligheid (Exe) te gebruiken, of één die dual-certified (Exde) is.

Een wartel in verhoogde veiligheid kan niet gebruikt worden in een drukvaste behuizing.

Componenten zijn onderdelen die essentieel zijn voor de veilige werking van apparaten en beveiligingssystemen maar geen autonome functie hebben.

Voorbeelden :

  • aansluitklemmen
  • lege drukvaste behuizingen
  • drukknoppen, signaallampjes, A-meters, …
  • voorschakelapparaat voor fluorescentielampen
  • Ex automaten, relais, …

Componenten in de zin van de ATEX114 Richtlijn mogen niet CE gemarkeerd worden !
Ze kunnen immers niet alle testen ondergaan beschreven in de Richtlijn en onderliggende Cenelec normen. Component certificaten (met een “U” achteraan) vermelden daarom o.a. geen temperatuurklasse. In het certificaat of in de gebruikershandleiding staat vermeld dat de uiteindelijke temperatuurklasse moet bepaald worden bij (latere) inbouw in een behuizing.

Ook een lege behuizing (= eveneens een component) wordt gecertificeerd zonder temperatuurklasse. De fabrikant weet immers niet wat er door de klant later ingebouwd zal worden.

In tegenstelling tot bv. de laagspanningsrichtlijn kan de samenbouwer zich dus niet baseren op de CE’s van de onderdelen . Vandaar dat de Richtlijn eist dat voor zones 1 en 21 (categories 2G en 2D) een totaalcertificaat afgeleverd wordt door een Notified Body. Voor zones 2 en 22 zou in principe aan zelfcertificatie gedaan kunnen worden. Maar hoe kan een samenbouwer de totale temperatuurklasse bepalen wanneer deze niet gekend zijn voor de afzonderlijke onderdelen ?

Praktisch gezien wordt een samenstel van componenten een apparaat in de zin van de Richtlijn.
Indien een (eind)gebruiker voor eigen gebruik een apparaat bouwt, wordt hij automatisch fabrikant met inbegrip van diens verantwoordelijkheden en plichten.

Exn is gebaseerd op de geharmoniseerde Europese norm IEC 60079-15.

Deze beschermingswijze kon op 5 verschillende manieren worden verwezenlijkt :

  • niet vonkende apparaat (nA)
  • behuizing “restricted breathing” (nR)
  • apparaat met gelimiteerde energie (nL)
  • behuizing met vereenvoudigde overdruk (nP of nZ)
  • vonkende apparaten (nC) waarbij de contacten gepast zijn beschermd anders dan restricted breathing, apparaat met gelimiteerde energie en vereenvoudigde overdruk.
    - Enclosed-break device nC = afgezwakte Exd versie
    - Hermetically-sealed device nC = kan niet geopend worden en externe atmosfeer kan niet binnendringen (seal = solderen, braseren, lassen, ...)
    - Non-incendive component nC = omwille van hun design kunnen de contacten geen ontsteking veroorzaken
    - Sealed device nC = kan niet geopend worden tijdens normale werking en externe atmosfeer kan niet binnendringen

Om diverse redenen werden onderstaande manieren uit de Exn norm getild en verplaatst naar andere normen/beschermingswijzen:

  • nA is nu ec
  • nP/nZ is nu pz
  • nL is nu ic
  • enclosed-break device nC is nu dc

Bijgevolg blijft enkel over:

  • nR
  • hermetically-sealed device nC
  • non-incendive component nC
  • sealed device nC

Veiligheids-, controle- en regelvoorzieningen bevinden zich in de veilige zone, maar zijn nodig voor de veilige werking van een apparaat dat zich in de Ex-zone bevindt met betrekking op het explosiegevaar.

Voorbeelden :

  • een motorbeveiligingsschakelaar bij Exe motor
  • Exi zenerbarrieres en modules
  • centrale printplaat van gasdetectie systeem
  • een meetmodule voor bewaking van temperatuur van een lager
  • een PTC relais van Ex-motor

Veiligheids-, controle- en regelvoorzieningen zijn de enige producten die zowel onder de laagspannings- als de ATEX114 richtlijn vallen. Bijgevolg moeten zij dus de gepaste conformiteitsprocedures volgens de Richtlijn 2014/34/EU doorlopen en gemarkeerd worden.

Door de dubbele voorwaarde (steeds in combinatie met een apparaat in de Ex-zone en betrekking hebben op het ontploffingsgevaar) wordt voorkomen dat ieder apparaat dat zich in de veilige zone bevindt en toevallig een verbinding (bv. via een kabel) heeft naar de Ex-zone, onder de Richtlijn 2014/34/EU zou vallen.

Stuur ons een mailtje met uw vraag of informeer u over de opleidingen die wij aanbieden.